Terug naar Schijndel 40-44

 

De middenjaren

 

Eerst in 1942 werd het in onze gemeente steeds duidelijker, dat de bezetting en de oorlog voortduurden. In dit jaar zijn de meeste georganiseerde verzetshaarden dan ook ontstaan. Want toen kwam de vervolging van de Joden op gang en werden de burgers verplicht zich in te zetten voor de Arbeits-einsatz. In dit jaar werd kapelaan F.J. Woestenburg vanuit Tilburg naar Schijndel - parochie St. Servatius centrum - door de Bisschop overgeplaatst omdat hij in Tilburg op de reservelijst was geplaatst voor burgers die in aanmerking kwamen om als gijzelaar te dienen. Als in de kampen het aantal gijzelqars slonk doordat er gegijzelde landgenoten ernstig ziek werden of overleden dan werd het aantal gijzelaars door de Duitsers weer op peil gebracht door de personen die op de reservelijst stonden op te halen. Ook vanuit Schijndel is kapelaan Woestenburg nog een keer gevlucht omdat hij tijdig een tip kreeg dat ze hem zouden komen halen. Toen hij na enige tijd terugkeerde begon hij met het opzetten van het georganiseerde verzet in Schijndel.

Door toevallige omstandigheden kreeg hij een gesprek met een dienstmeisje van de familie H. Jansen. Van haar hoorde hij dat haar broer Jan van Zandbeek uit Nijmegen al geruime tijd met het verzetswerk bezig was. Direct daarna werd er contact met de heer van Zandbeek opgenomen omdat er in onze omgeving op dit gebied practisch nog niets te doen was in tegenstelling tot de regio's Nijmegen en Limburg. Vanuit deze gesprekken heeft Schijndel zich toen bij deze regio's aangesloten. Later bleek dat een erg verstandig besluit te zijn geweest omdat gewerkt kon worden met de ervaringen die zij reeds hadden opgedaan.

Er moest niet alleen gezorgd worden voor opvang, huisvesting en begeleiding van Nederlanders die moesten onderduiken en voor de Engelse en Amerikaanse vliegtuigbemanningen die door de Duitsers werden neergeschoten. Nee, daar kwam nog bij dat deze mensen paspoorten, persoonsbewijzen, bonkaarten en geld moesten krijgen. De heer Woestenburg was een kunstenaar op het gebied van het namaken van hand­schriften en handtekeningen. Daarnaast had hij de beschikking over de benodigde stempels en had hij een voorraad van 100 landbouw-ausweisen. Hij was derhalve goed voorzien en kon op deze wijze menig dorpsgenoot helpen om in Schijndel te blijven.

Blanco persoonsbewijzen waren niet of zeer sporadisch te bemachtigen. Voor het verkrijgen van een persoonsbewijs had men wel een aparte methode die alleen in dringende noodzaak werd toegepast. Een gemaskerde verzetsmedewerker hield dan op een stille weg een Nederlander aan en dwong hem dan onder bedreiging van een vuurwapen om zijn persoonsbewijs af te geven. De betrokken Nederlander kon dan aangifte doen van diefstal of verlies. Voor het aanpassen van persoonsbewijzen had men een specialist in vervalsingen in Nijmegen. De koerier voor Schijndel was een hier ter  plaatse ondergedoken student - de heer Jan Bantsinger. Jan reisde steeds met openbaar vervoer en als hij naar Nijmegen moest dan had hij zich te houden aan een aantal spelregels. Zo moest hij altijd op een bepaald uur 's avonds terug zijn en zich dan op een bepaald adres melden. Op 12 juli 1944 toen hij weer met een opdracht in Nijmegen vertoefde en bij de vervalser in de zaak was, werd er daar een razia gehouden en meldde hij zich 's avonds niet meer. De verzetsmensen die regelmatig contact met Jan hadden werden gewaarschuwd en doken onder. Dit bleek een goede reactie te zijn geweest want nog diezelfde avond wemelden het rond diverse adressen van de SS-ers. Jan wist vanuit zijn gevangenschap nog een briefje naar buiten te smokkelen en vertelde daarin dat hij vanwege de martelingen - die zeer ernstig van aard waren - vier namen had losgelaten. Jan had negen opdrachtgevers en daarom was het nodig dat de overigen voorlopig ondergedoken bleven.

Anderzijds bleef natuurlijk ook het verzet in de vorm van sabotageacties en inlichtingen inwinnen en verstrekken een belangrijk onderdeel van het verzetswerk.

Voor het illegale werk werd ook gebruik gemaakt van een Duitse verfmeester die in dienst was van de kousen- en sokkenfabriek Jansen de Wit. Deze anti-Hitler persoon werd echter door de SDAP-Ieider in Brabant benoemd tot Nationaal Socialistische Duitse Arbeiderspartij-leider in Schijndel, omdat hij rijksduitser was. Van hem uit kwamen veel betrouwbare informaties over de bezetter. Inmiddels waren er diverse Nederlanders in Schijndel ondergedoken. Om deze mensen van voeding en geld te kunnen voorzien werd er met name in de kerken gecollecteerd voor het Steunfonds Bijzondere Noden. Ook werden hier en daar in boerenschuren dansavonden georganiseerd, waar men onder de muzikale klanken van een accordeon kon dansen. De opbrengst hiervan werd eveneens aan het verzetswerk besteed. Tevens werd een beroep gedaan op de beter gesitueerden. Maar doordat het benodigde hoeveelheid geld op deze wijze niet meer bijeen te brengen was is men later met instemming van de regering in Londen kunnen overgaan tot het sluiten van leningen bij particulieren en fondsen. Op zeer geraffineerde wijze werden de Duitsers hiermee om de tuin geleid. In deze regio werden leningen afgesloten tegen afgifte van een papieren rijksdaalder. Het nummer van het bankbiljet werd dan alleen genoteerd met daarachter het bedrag dat geleend was. Na de oorlog kon men dan deze “leenbriefjes" weer inwisselen.

Voor zover de giften tijdens de oorlogsjaren werden genoteerd heeft men nadien berekend dat er

in Nederland gedurende de oorlogsjaren voor het verzets­werk f 106.357.320,82 is uitgegeven.

Voor deze regio kon een beroep worden gedaan op het districtskantoor van het Steunfonds dat in Son gevestigd was. Het werd beheerd door een priester die daar les gaf. De geldkoerierster voor Schijndel was mej. van Rooy die in Son als onderwijzeres werkte en voor het Schijndelse verzet het geld meebracht. Maar met geld alleen was het niet te doen. Levensmiddelen konden slechts verkregen worden als daar bonnen voor werden ingeleverd.

 

Doordat het aantal onderduikers - Nederlanders, Engelsen en Amerikanen - steeds groeide werd de behoefte aan bonkaarten ook groter. Binnen het georganiseerde gebied - Noord Limburg-Nijmegen-Oss en Schijndel - waren maandelijks tenminste 3000 bonkaarten nodig. Om daar aan te komen moest maandelijks een distributie­kantoor worden overvallen en beroofd.

 

 

Bonkaarten

 

Ook in onze gemeente was reeds een knokploeg samengesteld. Kapelaan Woestenburg fungeerde als knokploegleider en de heer Klaassen - een directie-secre­taris van Jansen de Wit - vervulde de functie van secretaris en was plaatsvervangend knokploegleider. De leden van de knokploeg waren jonge mannen in de leeftijd van rond de 20 jaar. Deze jongelui waren allen in Schijndèl ondergedoken. De kapelaan had heel bewust voor deze constructie gekozen. De knokploegleden moesten ter plaatse ook allerlei hand- en spandiensten verrichten zoals het bezorgen van geld en bonkaarten bij de onderduikadressen. Doordat zij voor de Schijndelse bevolking vreemden waren was het moeilijker dat zij met naam en toenaam herkend zouden worden voor het geval er wat mis zou gaan.

Doordat Schijndel een uitgestrekt buiten gebied had was deze gemeente een uitermate geschikte plaats voor onderduikers. Voordat echter aan een burger gevraagd werd om onderduikers op te nemen werden wel enkele aspecten goed onder ogen gezien en afgewogen. Namelijk of de betreffende burger te vertrouwen was - of hij gehuwd was en een gezin met kleinere en schoolgaande kinderen had - of hij het financieel zou kunnen bekostigen en hoe van daaruit eventuele vluchtwegen lagen. Werden al deze vragen positief beantwoord dan werd het voorstel bij de betrokken familie heel voorzichtig aangeroerd. Anderzijds waren er in het centrum van de gemeente ook enkele onderduikmogelijkheden. Het betrof hier twee huizen, waarin vrijgezellen woonden. Het meeste verzetswerk hier was voornamelijk van humanitaire aard.

Behoudens die dorpsgenoten die kort bij de spoorlijn woonden merkten niet veel mensen van het brute oorlogswerk of van de bezetting. De spoorlijn Boxtel - ­Wezel heeft gedurende de hele oorlogstijd veel te verwerken gehad. Het was voor de bezetter een van de hoofdaders naar het grote rijk. Behoudens het vervoer van troepen en materiaal werden ook veel treinen vol met Franse krijgsgevangenen over deze lijn naar Duitsland afgevoerd.

Medio 1942 werden we meer bij het oorlogsgebeuren betrokken. Toen moest de kweekschool van de Zusters in de Pastoor van Erpstraat ontruimd worden omdat er de militairen van de Flakausbildungs Abteilung daar hun onderdak wilden hebben.

Vrijwel dagelijks zag de bevolking toen een of meerdere pelotons van deze eenheid al zingend richting Wijbosch marcheren waar in de duinen de conditie op peil werd gehouden en strategische oefeningen werden verricht. Een inwoner van Wijbosch had zich echter een stuk duin toegeëigend om er aardappelen te telen. Om te voorkomen dat de kinderen die er regelmatig kwamen spelen zijn aardappelveld zouden vernielen had hij een grote hoeveelheid kapotte flessen in het zand verwerkt. De Duitsers die ook dat gedeelte als oefenterrein gebruikten hebben naarstig gezocht naar de aardappel­teler omdat zij meenden met een vorm van sabotage van doen te hebben. Maar zoals de Nederlanders toen waren - men wist van niets.

Kleinere sabotagepraktijken werden uiteraard hier ter plaatse zo nu en dan ook wel eens uitgevoerd. Zo werd begin maart 1942 in de plaatselijke bioscoop een propagandafilmavond verzorgd voor de NSB. Tijdens de filmvoorstelling werden voor de banden van de bestelauto van de film organisatie plankjes met grote spijkers erin gelegd. Het gevolg was dat bij het vertrek uit de gemeente de banden helemaal werden stukgereden. De bezetter legde toen aan de gemeente een boete op van f 1.000,-. De bezetter eiste dit geld als zoengeld. Hiermee moest de aangerichte daad "verzoend" worden. Bij de gemeente werd een kohier (belastingregister) tot dat bedrag opgemaakt en 247 Schijndelse inwoners brachten samen dit bedrag bij elkaar.

Naarmate de tijd van de oorlogsjaren vorderde vonden er meer incidenten in onze gemeente plaats. Op 9 augustus 1944 werd een landwachter - dit was een lid van de door de NSB ingestelde soort van politieorganisatie - zwaar mishandeld. Als straf hiervoor eiste de betreffende Duitse instantie dat 100 Schijndelse mannen voor drie maanden in de provincie Zeeland zouden gaan werken en dat 100 rijwielen zouden worden ingevorderd. Na diverse moeizame onderhandelingen bracht men het eraf met de levering van 10 rijwielen.

De knokploeg begon zich echter ook wat meer bezig te houden met sabotage-werkzaamheden. Zo werd in een tijdsbestek van een week de voor de Duitse organisatie zo'n belangrijke spoorlijn Boxtel - Wezel onder Schijndel enkele keren zodanig met koevoeten en breekijzers bewerkt dat het treinenverloop grote stagnatie onder­vond. De opzet was om een trein met gijzelaars te laten ontsporen maar later bleek de trein gevuld te zijn met gestolen goederen en textiel. Het gevolg hiervan was dat de gemeentesecretaris - omdat de burgemeester buiten de gemeente was - werd ontboden bij de Duitse chef van het station Boxtel. En daar was ook een Hauptmann van de Wehrmacht bij aanwezig. Door de woedende heren werd gelast dat elke nacht 20 Schijndelse burgers tussen de 25 en 35 jaar oud met een politieman uit de gemeente Schijndel en Veghel om 21.00 uur moesten aantreden bij het plaatselijk politieburo. De politieagent moest dan samen met die 20 burgers van 22.00 uur 's avonds tot 05.00 uur 's morgens het baanvak Schijndel - Veghel bewaken. De burgemeester moest de namen van de daarvoor uitgekozen plaatsgenoten doorgeven.

De bezetter eiste wel dat het een groep personen moest zijn voortkomend uit de groep van rijken en aanzienlijken. Als er met deze bewaking nog sabotage aan de spoorlijn zou worden gepleegd dan kon de bevolking rekenen op de volgende straf: Op de markt zou dan 1 op de 10 mannen - 1 op de 50 vrouwen en 1 op de 100 kinderen worden doodgeschoten of opgehangen.

 

 

Gesaboteerde spoorlijn

 


Doordrongen van deze gruwelijke maatregel werd door de burgemeester een vergadering belegd waarbij de notabelste ingezetenen waren uitgenodigd en unaniem werd geadviseerd de gegeven bevelen op te volgen. De bewaking heeft echter maar enkele dagen geduurd en de daarvoor aangewezen personen maakten van het wachtlopen geen problemen.

 

Bewogen door de ideologie of om er materieel beter van te worden ten koste van landgenoten, werden ook in Nederland mensen lid van de NSB. De overgrote meerderheid zette zich volledig in ten gunste van de Duitse bezetter en ze waren tot de meest lage daden jegens de eigen landgenoten in staat. Een van de beruchtste NSB'ers in deze regio was 'n man die als bijnaam "de Kin" had. Hij was een schrikbeeld voor de hele regio. De Kin was ook menig keer in Schijndel geweest om verraden onderduikers op te halen of om jonge mannen te arresteren die dan voor de Arbeits-einsatz werden ingezet. Om te voorkomen dat er onderduikers werden opgehaald had men een alarm­systeem bedacht. De Kin meldde zich steeds bij de plaatselijke politie. Kwam hij om onderduikers op te halen, dan werden er vanuit het politieburo twee mensen gewaarschuwd en werd de Kin enige tijd aan de praat gehouden. De twee getipte personen waarschuwden dan elk weer twee personen en zo strekte het informatie­-web zich steeds verder uit. Kwam de plaatselijke politie vergezeld van de Kin en zijn mannen op het bewuste adres aan dan waren de gezochte onderduikers inmiddels lang en breed uitgevlogen. Slechts eenmaal heeft één persoon zijn plicht in het alarmsysteem verzaakt en het gevolg was dat de ter plekke aangetroffen onderduikers werden gearresteerd en op transport gesteld naar Duitsland. Het Schijndels verzet zou geen goed verzet zijn geweest als zij zich hierbij zouden hebben neergelegd. Op het station in Boxtel hebben zij de gearresteerde onderduikers weer weten weg te toveren waardoor zij behoed bleven voor verder transport met alle gevolgen vandien.

Als de Kin jonge mannen nodig had voor de Arbeits-­einsatz dan ging hij op zondagmorgen naar een kerk en probeerde de mannen op te vangen als zij uit de kerk kwamen. Dit probeerde hij ook enkele keren bij de kerken in onze gemeente. Maar als hij met zijn manschappen voor het kerkgebouw stond dan kwam er steeds op een of andere wijze iemand met dit bericht in de kerk. Bij de eerste banken werd het bericht afgegeven en het liep als een lopend vuurtje naar de laatste bank. De jonge mannen konden dan via de sacristie het kerkgebouw aan de achterzijde verlaten en stond de Kin na de kerkdienst voor de kerk tussen oude mensen, vrouwen en kinderen en moest dan steeds met lege handen huiswaarts keren.

Omdat de schade die hij onder de burgers in de regio en het verzet aanrichtte te groot begon te worden werd er een mogelijkheid gezocht om hem onschadelijk te maken. Hij moest geliquideerd worden. Aanvankelijk had de Bossche knokploeg deze opdracht gekregen. Maar voordat men daar tot de liquidatie had kunnen overgaan waren de vier knokploegleden reeds gearresteerd en gefusilleerd. Toen werd een beroep gedaan op de Schijndelse knokploeg om deze opdracht over te nemen en uit te voeren. Binnen de Schijndelse ploeg kregen Zwarte Kees en Lange Piet de opdracht. Voorzien van revolvers en enkele foto's van de Kin trokken zij op pad. Binnen 14 dagen wisten zij hun opdracht tot een goed einde te brengen. Op een zekere middag zaten beide heren op het terrasje van café Royal in de Visstraat in Den Bosch een pilsje te drinken toen de een tegen de ander zei: "Verrek, daar gaat ie". Hij werd vergezeld door zijn vrouw. Na eerst geld op tafel te hebben gelegd voor de genuttigde consumpties zijn Zwarte Kees en Lange Piet de Kin gaan volgen. Via de Hoge Steenweg en Markt kwam het gezelschap in de Kerkstraat terecht en voor boekhandel Heijnen hebben zij de Kin geliquideerd waarbij ook zijn vrouw - niet levensgevaarlijk - door een kogel werd getroffen. Het bericht over zijn heengaan werd in de hele regio met een verademing ontvangen.

 

24 Juli 1944 was de dag die uitgekozen was om het Schijndelse distributiekantoor te overvallen. Kapelaan Woestenburg had de hele operatie voorbereid en de uitvoering werd gedaan onder supervisie van Peter Zuid. Peter Zuid was de man die tijdens de bezettingsjaren de leiding had over het gehele verzet in zuidelijk Nederland. De overval moest 's middags om tien voor half twee plaatsvinden. Dit tijdstip was gekozen omdat er dan slechts één politieagent op het kantoor aanwezig was in plaats van het gebruikelijke aantal van twee.

De actieve leiding was in handen van Zwarte Kees en Lange Piet. Kapelaan Woestenburg die in de pastorie zijn kamer aan de voorkant van het gebouw had zou als teken van veiligheid zijn raam een beetje omhoog schuiven.

De hele overvalploeg bestond uit 35 personen, zes van hen zouden de overval plegen en de rest bleef op de uitkijk staan. Nauwelijks waren zij tot de overval overgegaan, toen de tweede politieagent zich in het strijdgewoel begaf. Hij was - zo bleek later - door een kleine jongen geattendeerd op een schietpartij bij het St. Servatius­gebouw waar het distributiekantoor was gehuisvest.

De agent schoot door de bovenkant van de ramen en mikte op de banden van de fietsen, waar de overvallers mee gekomen waren. Lange Piet - een scherpschutter  had echter het aantal schoten van het politiewapen geteld en toen het magazijn leeg was schoot Piet nog enkele keren rakelings over de op straat liggende agent heen. Deze bleef echter zo stil en roerloos liggen dat Lange Piet in de veronderstelling leefde de agent te hebben dood­geschoten. De overval was geslaagd. Er werd op één na de grootste buit aan distributiebonnen van het hele land behaald. Enige minuten later zat kapelaan Woestenburg op zijn kamer - schuin tegenover het distributiekantoor - 2500 bonkaarten en 1500 rookkaarten te tellen. Dezelfde dag nog werden de bonnen op transport gesteld en gingen via Dinther naar Nijmegen voor verdere distribuëring.

 

 

St. Servatiusgebouw

 

Medio augustus kwam via diverse geheime kanalen het bericht binnen dat de gevangenen van het concentratie­kamp Vught op transport gesteld zouden worden naar Duitsland. Omdat voor de knokploeg Nijmegen de grond in Nijmegen te heet werd onder de voeten waren zij reeds naar Schijndel afgereisd. Hier zou het sein afgewacht worden wanneer tot de aanval op het concentratiekamp kon worden overgegaan. Pessimisten beweerden dat een overval op kamp Vught gelijk zou staan met zelfmoord - men had niet eens voldoende wapens en men moest beseffen dat een concentratiekamp niet te vergelijken was met 'n distributiekantoor. Maar de fanatiekelingen rekenden voor hoeveel mensenlevens er gered konden worden. De overval werd echter uitgesteld tot een gunstiger tijdstip. Inmiddels probeerden de knokploegen wel de afvoerwegen naar Duitsland te saboteren zoals de reeds omschreven sabotage aan de spoorlijn onder de gemeente Schijndel waar zij uit de ontspoorde trein enkele Duitse uniformen wisten mee te nemen.

Toen er van een aanval op het concentratiekamp Vught helemaal werd afgezien kregen de knokploegen opdracht zich naar Venlo te begeven. In Schijndel zat reeds enige tijd een donkere en gespierde uit Rotterdam afkomstige oud-militair Paul onder­gedoken. Hij was hierheen gevlucht omdat hij gezocht werd voor jodenhulp. Paul sloot zich aan bij de hier gevestigde knokploegen en reisde mee naar 't Limburgse. Gebruik makend van de chaos op de Nederlandse wegen sinds Dolle Dinsdag zou het niet opvallen dat zij met drie oude wagens ook op de weg zaten waarvan er één geen remmen en geen claxon had. Ook de niet volledige Duitse uniformen zouden geen belemmering hoeven te zijn. Bij de ontspoorde trein hadden zij twee petten en vier jasjes kunnen bemachtigen.

Voor de karavaan vertrok werden de wagens nog gecamoufleerd met een paar voetbalnetten waarin wat dennentakken waren gestoken. Dit was afgekeken van de Duitsers om zich wat tegen gealliëerde luchtaanvallen te beschermen. Degenen die het beste Duits spraken moesten zich kleden met een officiersjasje en een dure braniepet.

Afgesproken werd dat alle controles zouden worden overbluft door "Spezieller Auftrag" te snauwen. Mochten de Duitsers dan ter plekke vervelend worden zou men doorrijden en vanaf de achterbak het vuur op de Duitsers openen. Onderweg konden zij menigmaal begroetingen van Duitse soldaten in ontvangst nemen. Vervelend werd het echter in Bakel toen een van de wagens het vertikte om verder te gaan. Toen aan wat ginnegappende kinderen werd gevraagd of ze mee wilden helpen duwen - want zij konden dat moeilijk zelf doen met hun burgerbroeken onder het officiersjasje aan - werden ze vierkant uitgelachen. "Laat ze maar kapot vallen", zeiden een paar volwassenen. Het werd nog kritieker, toen er enkele onopvallende figuren kwamen aangedrenteld die de rechterhand allemaal losjes in de broekzak hielden. Gelukkig kreeg men contact met de knokploegleider en werd de zaak opgelost. Uit het gesprek bleek vervolgens, dat de knokploegleden al toestemming hadden gekregen om het reizende gezelschap overhoop te schieten.

 

 Terug naar Schijndel 40-44